|
|||
‘Het was met De Garre van begin tot einde genieten geblazen’ De Garre is één van de kleinste en tegelijk bekendste van de straten van Brugge. Deze smalle gang (spleet, slop) ligt in het centrum aan de Breidelstraat. Ze diende oorspronkelijk als verbinding met de Reie om zo aan bluswater te kunnen. In de16e eeuw heette het Zuidzeepstraatje, naar de zeepfabriek die er gevestigd was. Rond 1800 begon men de gang De Garre te noemen. Officieel is het sinds 1884 de Zeepstraat, maar lokaal geeft men er de naam De Garre van Koneei (of Corné, Kornee) aan,naar de toenmalige buurman en ‘portier’ van De Garre, bakker Corné (Edouard Corneille) Als u eens gaat kijken: er staat een hek voor en dat is doorgaans gesloten (tegen wildplassers) En of dit een ideale naam was voor een folkband! Graag halen we folk even uit het verdomhoekje, want er is niks mis mee, evenmin als met alle andere muziekjes die in Rootstime besproken worden, maar die de media steevast verketteren als ‘rootsmuziek’ of ‘nichemuziek’, tot meerdere eer en glorievan de majors, die ons wàt graag hun pulp in de strot rammen. Laten we wel wezen: het geitenwollensokken imago heeft de folk in veruit de meeste gevallen al lang afgelegd. Daarom, als een aantal (ex-)leden van Vlaams folkrockmonument Kadril (ontstaan in 1976,maar nog altijd springlevend) besluiten om de krachten te bundelen in een originele akoestische benadering van traditionele folk maar met uitstapjes erbuiten, dan spitsen we de oren. Het zijn niet de minsten: Mariken Boussemaere (zang, dwarsfluit, autoharp), Hans Quaghebeur (diatonisch en chromatisch accordeon, hardy gurdy ofte draailier, mondharp, mondharmonica, tamboerijn), Bart De Cock (doedelzakken, nyckelharpa ofte Zweedseviool met toetsen… Wat kort door de bocht is voor dit merkwaardige instrument, wellicht ooit over heel Europa verspreid), Dirk Verhegge (gitaren, dobro, banjo) en Johan Fernand Decancq (saxen, doedelzak, shawm/Middeleeuwse hobo) Die laatste moest in Arsceneoverigens verstek laten gaan, na een ski-ongeval. In zijn plaats stond de jonge Lise Smolders (baritonsax, soprano) die pas aan haar tweede concert met De Garre toe was, maar zich uitstekend kweet van haar taak, geen vanzelfsprekendheid in het midden van dezeklassenbakken. Het project is al even bezig en er is een cd, ‘De Garre’. Uiteraard brengt het vijftal de twaalf songs van de plaat, één van de pijlers waar hun repertoire op rust. Het gaat hier om oeroude Vlaamse melodieën bewerkt voor het instrumentarium vande groep maar bovendien voorzien van nieuwe teksten, meer in tune met onze tijd en met de leefwereld van Mariken Boussemaere, die ze in een West-Vlaams dialect stelde. Het cd-boekje geeft daarom niet enkel die teksten, maar ook de… Engelse vertaling. Je hoorteen walsje als ‘Kwit’ (‘Kwijt’), maar de ritmes kunne complexere vormen aannemen. De songs overtuigen moeiteloos: het sterke ‘Ballesoire’ (‘Balancoire/Schommel’), ‘Nieweerd’ (‘Nietsnut’), zeemanslied ‘Sint Jans Gheleide’, het gedreven ‘De Ruiter’ (een vergetenparel uit de Nederlandse traditie), de trage mazurka ‘Buutn Oasem’, ‘De Korporaal’, ‘Patiëntiekruid’. Niet op de plaat maar naadloos aansluitend, ‘La fille au cresson’, weer zo’n benenbreker van een danslied (een ‘branle’ uit de Renaissance) Bijzonder fraaiwas het instrumentale ‘Le petit bois Martin’, een wals van rond 1880 van de fanfare van het Vlaams-Brabantse Huizingen: De Garre droeg het op aan alle muzikanten die hen voorgingen. Ze zijn voor ceremoniemeester Quaghebeur aanleiding om uitleg te verschaffen. Daar maakt hij zich nodeloos zorgen over: hij vreest dat het te veel wordt, maar die commentaren verbreden en verdiepen juist de luisterervaring. Bovendien is Hanswelbespraakt, spits, begiftigd met een fijne zin voor humor, hoofs en charmant in zijn presentatie, de ideale gastheer. En, Hans, wees er maar zeker van dat in deze knusse omgeving wel meer muzikanten aan het praten slaan met hun publiek. De Garre heeft een boeiende tweede ader aangeboord, vooral via Mariken die fan blijkt van de betere, vooral Angelsaksische singer-songwriters, grote namen als PJ Harvey, Elbow, maar ook Raymond. Ze kwamen die avond in Arscene niet allemaal aanbod, maar we kregen toch een beklijvende uitvoering van ‘Out Of Touch’ van Lucinda Williams, een onvervalst waw-moment, wat ook geldt voor de vertederende Joanna Newsomcover. En er is een derde luik aan het repertoire: folk in de media. Hans stelt vast dathet niet veel soeps meer is, maar vond toch nog enkele interessante exponenten: zo kregen we de ‘Ballad Of Midsummer County’, dat Seth Lakeman schreef en bracht in ‘Midsummer Murders’, in een aflevering waar de moorden geschiedden op een… folkfestival. En als bisnummer serveerde De Garre ‘The Death Of Queen Jane’ uit ‘Inside Llewyn Davis’, prent uit 2013 van de Coen brothers, gebaseerd op de autobiografie van Villagepaus Dave Van Ronk (productie van T-Bone Burnett die ook het immens populaire ‘O Brother, Where Art Thou?’ onder handen nam) Jane Seymour was één der vrouwen van Hendrik VIII, maar ze stierf een natuurlijke dood, benadrukt Hans. Folk of niet, het was met De Garre van begin tot einde genieten geblazen (en gestreken en geplukt…): weereen paar vooroordelen die we met plezier konden, heu, opblazen. Indien bij u in de buurt, niet laten: folk met ballen! Antoine Légat.
|
|||
|